vrijdag 19 april 2013

Bibliotheek Reference | Bibliotheek Inlichtingenwerk

Als ik aan bibliotheek reference (bibliotheek inlichtingenwerk) denk dan denk ik met nostalgie terug aan mijn studiejaren bij de opleiding IDM. Tijdens de opleiding werd het boek "Introduction to Reference Work" aanbevolen. Een van de hoofdstukken uit het boek is "Reference Interview".  Wij als informatiespecialisten komen regelmatig met studenten in contact door (info)baliediensten waarbij studenten naar ons toe komen met allerlei soorten vragen. Tijdens een baliesessie (lees: reference interview) heb je de kans om een student iets meer informatievaardigheden bij te brengen. Alleen, hoe zorg je ervoor dat de student dit ook daadwerkelijk onthoudt? Stel, student X is op zoek naar een artikel over de economische crisis. Dan is de volgende logische stap om de student te verwijzen naar een geschikte bibliotheek databank dat artikelen bevat over de economische crisis. Wellicht geef je als tip mee dat Google Scholar ook een goede optie is of World.cat.org en natuurlijk relevante zoektermen. Nu zijn er 3 verschillende databases aan de student doorgegeven. Met het oog op het concept 'leven lang leren - life long learning' is de vraag: welke v/d drie databases zal de student daadwerkelijk onthouden en vervolgens blijven gebruiken?  Antwoord: dat blijft onbekend. Je kunt de kans hoogstens iets vergroten door wat je gezegd hebt te herhalen OF door wat je gezegd hebt te herhalen EN op te schrijven en dit aan de student mee te geven. Zelf merk ik dat ik meestal herhaal en niet altijd een notitie maak van wat ik heb uitgelegd aan de student. 

Het blogartikel "Student learning at the reference desk: bringing home notes"
(the undergraduate science librarian) zette mij aan het denken: ik heb meer invloed dan ik denk als studenten bij mij aan de balie vragen stellen. Bibliothecarissen bij de bibliotheek Milne (VS) gaan beginnen met het distribueren van hun notities aan studenten over onder andere:
  • relevante zoektermen
  • relevante databases
  • relevante websites
De notities worden geschreven op dubbelzijdige carbonpapier zodat de notitie aan de student meegegeven kan worden waarbij de student altijd terug kan grijpen naar de informatie, maar ook een kopie voor eigen onderzoek. Daarnaast zijn zij van plan om een korte vragenlijst uit te zetten bij studenten ter evaluatie over wat studenten hebben geleerd tijdens een baliesessie.

Ik ben benieuwd naar: A. wat voor resultaten dit zal opleveren en B. hoe worden de baliessies geëvalueerd door Nederlandse bibliotheken (worden deze uberhaupt geëvalueerd?).


maandag 22 oktober 2012

Open Access & (Wetenschap &) Social Media

Bovenstaande infographic kwam ik tegen op de site Use of social media. In het kader van de Open Access Week die vandaag is gestart hebben de Universiteit van Amsterdam, Hogeschool van Amsterdam en de Vrije Universiteit Amsterdam deze speciale themapagina gelanceerd waarop ze onderzoekers praktische informatie bieden over hoe je publiceert in open access en over de verschillende sociale media. De themasite bevat verwijzingen naar verschillende artikelen over dit thema.

Wetenschap & Social Media

Hoe maak je als wetenschapper slim gebruik van social media? Waar past welke tool in de onderzoekcyclus? Studio Lakmoes heeft een schematisch overzicht gemaakt van de type social media tools die in verschillende fase van het onderzoek zijn in te zetten, van vraagstelling, via uitvoering en analyse naar kennisverspreiding. De maakster van de infographic, Marjolein Pijnappels legt zelf uit welke social media tools in welke fase kunnen worden ingezet. Daarnaast beschrijft ze in het white paper ‘Wakker worden! Tijd voor Open Science’, hoe social media het wetenschappelijk proces zouden kunnen veranderen en de mogelijkheden van open access:
  • Peer review: de wisselwerking tussen lezers en auteurs wordt verbeterd, doordat reviewers en lezers op elkaar kunnen reageren en lezers en auteurs op de reviews kunnen reageren.
  • Kennis delen en citizen science: social media geven wetenschappers een nieuw gereedschap om op laagdrempelige manier over hun onderzoek te communiceren met niet-­‐wetenschappers: burgers, maar ook beleidsmensen, het bedrijfsleven, studenten en scholieren. Ook gezien de opkomst van Citizen Science wordt de interactie tussen wetenschappers en burgers steeds belangrijker. 
  • Verspreiding van tools en methodes: door Open Science toe te passen en de bijbehorende succesvolle platforms als The Open Science Project kunnen tools en methodes sneller en breder verspreid worden. 
  • Maatschappelijke roep om transparantie: de samenleving roept om meer transparantie en inzicht in overheidsgesubsidiëerde onderzoeksprogramma’s en subsidies voor onderzoek. Bestuurders roepen op tot een meer maatschappelijk en toepassingsgerichte beoordeling van onderzoek. Het peer review systeem is aan een update of wellicht een algehele vervanging toe. Deze revoluties in de wetenschappelijke wereld zijn onomkeerbaar en bieden grote kansen voor Open Science en social media.

Uit onderzoek blijkt dat social media onderzoekers helpen bij het delen van informatie (62% gebruikt social media hiervoor), netwerken (61%), deelnemen aan discussies (33%). Professionele netwerken zijn daarbij erg populair, gevolgd door wiki’s, blogs, (bedrijfs) yammer, sociale netwerken en websites voor het delen van video’s, zoals YouTube.

Open Acces & Social Media

De bibliotheek van de UvA heeft een aantal interessante webtools (waaronder delicious, Google docs, rss en twitter) op een rijtje gezet en beschrijft kort het wat, waarom en hoe van deze tools.
Vandaag, morgen en woensdag organiseren de UvA, HvA en VU gezamenlijk de workshop 'Open Access & Social Media' waarin een korte introductie wordt gegeven over open access publiceren en sociale media en hoe je die als onderzoeker het beste kunt gebruiken om onderzoek onder de aandacht te brengen van een groter publiek. 

Bronnen

dinsdag 17 juli 2012

Digitale studiegewoonten

Een collega attendeerde mij op een artikel van ereaders.nl met als titel 'Eindcijfer student afhankelijk van leesgedrag eerste drie weken'. Het bleek om een infographic te gaan gebaseerd op gegevens van een onderzoek uitgevoerd door Kno, een Amerikaanse leverancier van digitale studieboeken. Hier de resultaten opgesplitst.

In de eerste drie weken van een semester kan aan de hand van het leesgedrag al voorspeld worden wat voor cijfer de student mogelijk gaat halen: studenten met hoge cijfers werken de tekst systematisch door, terwijl studenten met een lager cijfer vaker heen-en-weer springen in de tekst.

 
Bedrijfskundestudenten duiken pas tegen het einde van een semester volop in hun digitale studieboeken en studenten die een sociale studie volgen lezen het minst, vergeleken met studenten uit andere studierichtingen.


Medische studenten houden er het meest intensieve leesschema op na.


Wiskunde studenten navigeren dubbel zoveel keer naar specifieke pagina's dan bèta-studenten en studenten die een sociale studie volgen.


Verder blijkt dat verpleegkundestudenten de meeste markeringen aanbrengen in hun studieboeken.


Toekomstige ingenieurs maken veelvuldig gebruik van de zoekfunctie.  

woensdag 15 februari 2012

Horizon Report 2012: de belangrijkste trends, uitdagingen en technologieën voor het hoger onderwijs in de komende vijf jaar


Ieder jaar brengt het New Media Consortium en de EDUCAUSE Learning Initiative het Horizon Report uit waarin ze zes opkomende technologieën beschrijven die de komende vijf jaar grote invloed zullen hebben op het hoger onderwijs wereldwijd.

In de versie van dit jaar worden mobiele apps en tablets geïdentificeerd als technologieën die naar verwachting mainstream zullen worden ingezet in de eerste horizon van een jaar of minder. Game-based leren en analytisch leren worden in de tweede horizon van twee tot drie jaar geplaatst. Gesture-based computing en het ‘internet der dingen’ komen in opkomst in de derde horizon van vier tot vijf jaar. Bekijk het achterliggende werk dat is geleverd om dit rapport tot stand te laten komen, op de Horizon Report Wiki.

Belangrijkste trends
  1. Mensen verwachten te kunnen werken, leren, en studeren waar en wanneer ze willen.
    Werken en leren zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden (informeel leren) en mensen willen eenvoudig en altijd toegang tot informatie, tools, bronnen en up-to-date analyses en commentaar.
  2. De technologieën die we gebruiken zijn meer en meer cloud-based en onze notie van IT-ondersteuning is gedecentraliseerd. Uitdagingen met betrekking tot privacy en soevereiniteit blijven, maar de belofte van significante kostenbesparing is een belangrijke drijfveer voor het zoeken naar oplossingen.
  3. Samenwerking wordt belangrijker in onze werkomgeving en dit brengt verandering in de manier waarop studentprojecten worden gestructureerd. Deze projecten zijn afhankelijk van tools zoals wiki's, Google Docs, Skype en Dropbox. 
  4. De overvloed aan middelen en contacten die eenvoudig toegankelijk zijn via internet dagen ons iedere dag weer uit om onze rol als opvoeders te herzien. Instellingen moeten overwegen welke unieke waarde ze toevoegen aan een wereld waarin informatie alom vertegenwoordigd is.  
  5. Onderwijs paradigma's verschuiven naar online leren, hybride leren en samenwerkingsmodellen. Instellingen die face-to-face/online hybride leermodellen omarmen, hebben de potentie om gebruik te maken van de online vaardigheden die leerlingen al onafhankelijk van het onderwijs hebben ontwikkeld. 
  6. Er is een nieuw accent in de klas op actief leren en leren op basis van uitdagingen. Er is de hoop dat als studenten de leerstof kunnen koppelen aan hun eigen leven, hun omliggende community's, en de wereld als een geheel, ze dan enthousiaster zijn om te leren en zich te verdiepen in het onderwerp.
Significante uitdagingen
  1. Economische druk en nieuwe onderwijsmodellen zorgen voor ongekende concurrentie op de traditionele onderwijsmodellen. Maar het zomaar kapitaliseren van nieuwe technologieën is niet voldoende: de nieuwe modellen moeten deze tools en diensten gebruiken om studenten op een dieper niveau te engageren. 
  2. Geschikte statistieken voor evaluatie blijven achter bij de opkomst van nieuwe wetenschappelijke vormen van schrijven, publiceren, en onderzoeken. Traditionele benaderingen van wetenschappelijke evaluatie, zoals op citaten gebaseerde statistieken, zijn vaak moeilijk toe te passen op onderzoek dat is verspreid of uitgevoerd via social media. Nieuwe vormen van peer review en beoordelingen, zoals lezers ratings, opname in en benoemd worden door invloedrijke blogs, tagging, inkomende links, en re-tweets, zijn in opkomst als gevolg van de natuurlijke werking van de wereldwijde onderwijscommunity, met steeds relevantere en interessantere resultaten.
  3. Het belang van digitale mediageletterdheid als een belangrijke vaardigheid in elke discipline en beroep stijgt door. Maar we zijn nog ver verwijdert van de vanzelfsprekende opname van digitale mediageletterdheid als norm voor academische professionals of als belangrijk onderdeel van opleidingen.
  4. Institutionele barrières zorgen voor uitdagingen om op een constructieve manier vooruit te komen met opkomende technologieën. Experimenteren met of adoptie van duidelijk innovatieve toepassingen van technologieën wordt vaak gezien als iets wat buiten de rol van de onderzoeker of wetenschapper valt.
  5. Nieuwe wetenschap-modi zorgen voor belangrijke uitdagingen voor bibliotheken en hun academische collecties, hoe wetenschap wordt gedocumenteerd, en de business modellen om deze activiteiten de ondersteunen. Terwijl de universiteitsbibliotheken hun collecties van wetenschappelijke bronnen traditioneel huisvesten, dagen sociale netwerken en nieuwe uitgevers paradigma's zoals open content, de rol van de bibliotheek als curator uit. 
De aanpak van deze uitdagingen hangt af van de lokale situatie van onderwijsinstellingen: de noodzakelijke mensen en middelen. Bijvoorbeeld of de gebouwen transparant genoeg zijn voor de radio-frequenties die draadloze technologieën vereisen. 

Technologieën in opkomst
  1. Mobiele apps is het snelst groeiende onderdeel van de mobiele toepassingen in het hoger onderwijs op dit moment, met effecten op vrijwel elk aspect van het informele leven, en in toenemende mate, elke discipline in de universiteit. De beste apps zijn nauw geïntegreerd met de mogelijkheden van het apparaat zelf, met behulp van locatiegegevens, beweging-detectie, toegang tot sociale netwerken en zoeken op het web, om samen naadloos te zorgen voor een 'full-featured ervaring'. Enkele voorbeelden:
    • De Vanderbilt University richtte het Vanderbilt Mobile Application Team op in 2009 om hun studenten voor te bereiden op high-tech banen. Sinds de groep werd opgericht, hebben de deelnemende studenten al drie bekroonde apps ontwikkeld. Al hun werk is open source en kan als leermodel worden gebruikt in andere instellingen.
    • De gratis Princeton University's 'iPrinceton' app stelt gebruikers in staat om sport- en academisch nieuws te lezen, te bladeren door de volledige catalogus van de bibliotheek en verbinding te maken met de sociale media pagina's van de universiteit. De app heeft ook verbinding met Blackboard voor directe ondersteuning bij cursussen op elk gewenst moment.
  2. De volgende elementen maken dat tablets zo bruikbaar zijn voor onderwijsdoeleinden:
    * Hoge-
    resolutie schermen zorgen ervoor dat de gebruikers van tabletten, zoals de iPad,  eenvoudig content met elkaar kunnen delen en ze beelden en video's op het scherm kunnen bestuderen.
    * Tablets worden gezien
    als minder storende apparaten (geen rinkelende telefoons en geen inkomende SMS-berichten), waardoor ze ideaal zijn als hulpmiddel voor het leren.
    * Door middel van
    een veeg, een tik of een druk kan de gebruiker met het apparaat communiceren op een totaal nieuwe manier die zo initiatief en simpel is dat handleidingen of instructies overbodig zijn.
    * Door hun
    draagbaarheid, groot display, en touchscreen zijn tablets geschikt voor zowel het inrichten van 1op1 leersituaties als voor veldwerk.
    * Studenten gebruiken al tablets of gelijksoortige apparaten buiten het klaslokaal
    voor hun sociale netwerken en het verdiepen in informele leerervaringen. Als zodanig zijn de studenten het al gewoon tablets te gebruiken in zowel academische als maatschappelijke instellingen.
    Studies
    waaronder die op de Abilene Christian University, en vele anderen hebben over het algemeen vastgesteld dat de integratie van tablets in het curriculum heeft geleid tot toegenomen betrokkenheid van de student en verbeterde leerervaringen.
    Steeds meer instellingen bieden daarom hun studenten iPads aan vooraf geladen met materialen, digitale schoolboeken en andere nuttige bronnen. Voorbeelden:
    • Tijdens het Wall Street Semester programma van de Drew University worden studenten uitgerust met een iPad en apps die toegang geven tot en helpen bij het interpreteren van financiële informatie: http://www.drew.edu/news/2011/11/17/ipad-makes-wall-street-debut 
    •  'MathsCasts' zijn video's waarbij wiskundige concepten worden uitgelegd en die gemaakt zijn met een tablet.
  3. Volgende aspecten maken games boeiend en aantrekkelijk voor spelers van verschillende leeftijden en van beide geslachten: het gevoel te werken in de richting van een doel, de mogelijkheid tot het bereiken van successen, de mogelijkheid tot het oplossen van problemen, samen te werken met anderen, anderen te ontmoeten, interessante verhaallijnen, etc. Studenten zijn geëngageerd omdat ze gemotiveerd worden om het beter te doen: erin slagen het volgende niveau te halen. Voorstanders benadrukken ook de productieve rol van het spel: experimenteren, verkenning van identiteiten, en zelfs mislukking. De link tussen games en leren bestaat in het hoogste niveau van interactie waarbij samenwerken, leiderschap en het ontdekken voorop staan. De redenen waarom game-based leren in de tweede horizon is geplaatst, zijn aan de ene kant het feit dat alhoewel bovengenoemde aspecten repliceerbaar zijn voor educatieve content ze wel moeilijk te ontwerpen zijn en aan de andere kant de uitdaging om traditionele educatieve content zo in te bedden dat ze een natuurlijk onderdeel vormen van het spel. Voorbeelden:
    • St. Edward's University is onlangs gestart met een pilot waarbij de nadruk ligt op het gebruik van sociale media en ervaringsleren benaderingen. Hun 'Global Social Problems' cursus is ontworpen door gebruik te maken van 'heroic gaming' strategieën. Alle cursus-activiteiten zijn geworteld in een gemeenschappelijke reeks heroïsche waarden en worden voorgesteld als 'karaktereigenschappen' in het profiel van elke student.
    • 3D Gamelab, ontwikkeld door Boise State University, is een op een zoektocht gebaseerd uniek leerplatform dat ieder klaslokaal omtovert in een levend spel. 3D Gamelab helpt leraren innovatieve leeractiviteiten te verbinden aan normen, en voorzien leerlingen van keuzes terwijl ze al gamend een weg banen door een competentiegericht curriculum.
  4. In de kern gaat analytisch leren over het analyseren van de schat aan informatie over studenten op zo een manier dat het scholen in staat stelt weloverwogen aanpassingen door te voeren in de leerervaringen van studenten, gebaseerd op nieuwe manieren van het observeren van patronen in complexe data. Dit soort interventie is niet nieuw - scholen maken al langer gebruik van informatie als presentielijsten, cijfers, observaties, testscores en dergelijke om risicostudenten te identificeren. Analytisch leren bouwt hierop voort, maar probeert verder te gaan door informatie samen te voegen uit verschillende bronnen: 
    * niet alleen bovengenoemde aspecten maar ook,

    *
    het effect van de leeromgeving (vooral online, maar ook fysieke omgevingen),
    * kennis die is opgedaan
    via informeel leren,
    * en de statistieken van vaardigheden, waaronder creativiteit, leiderschap en innovatie

    om zo een veel robuuster en genuanceerder beeld te creëren van leren op het moment dat het plaats vindt en dat beeld te gebruiken om onderwijs- en leeromgevingen te verbeteren. Door
    het aanbieden van informatie in real time, kan het analytisch leren ondersteuning bieden bij  directe aanpassingen, hetgeen duidt op een meer flexibel curriculummodel dat meer open staat voor verandering. In 2010
    is onder leiding van de Carnegie Mellon University het Measuring Learning Consortium opgericht, waar een aan grote internationale projecten zijn ondergebracht die werken aan gemeenschappelijke oplossingen rond analytisch leren. En ook grote uitgevers, zoals McGraw Hill (Connect) en Pearson (MyLabs) zijn begonnen met het ontwikkelen en aanbieden van hun eigen analytisch leren producten. Voorbeelden van het gebruik van analytisch leren in het onderwijs zijn:
    • Studenten van de Universiteit van British Columbia bestuderen web en sociale analyses om betekenisvolle trends over menselijk gedrag te ontcijferen.
    • De Universiteit van Minnesota gebruikt gegevens voor hun cursus management systeem om te kijken of het gebruik van online studieboeken het leren van studenten kan verbeteren maar ook om met deze gegevens de cijfers van studenten te voorspellen. Het doel is om studenten te voorzien van op maat informatie om hun zo te helpen bij hun voorbereiding op eindtentamens, papers, en projecten.
  5. Zoals hierboven bij punt 2 tablets al is vastgesteld, is het besturen van apparaten door middel van beweging - gesture-based computing - al algemeen goed geworden en deze apparaten zijn meer intuïtief in het gebruik dan een computer met muis. Naast de iPad zijn computerspellen als de Xbox Kinect en de Nintendo Wii voorbeelden. Ontwikkelingen op dit gebied centreren zich op het maken van een minimale interface, en in het produceren van een ervaring van directe interactie zodanig dat, cognitief gezien, de hand en het lichaam de apparaten zelf besturen. Daarnaast wordt ook de stem meer en meer geïntegreerd en zo door de apparaten herkend als een sturingselement. Gesture-based computing stelt gebruikers in staat te leren door te doen en vergemakkelijkt de convergentie van de gedachten van een gebruiker met zijn bewegingen. Daarbij ondersteunen grote multi-touch displays collaboratief werk, waardoor meerdere gebruikers in staat zijn gelijktijdig met dezelfde inhoud bezig te zijn. Terwijl gesture-base computing al veel stof doet opwaaien in de wereld van de consument, zijn er nog geen actuele voorbeelden te vinden in leersituaties in het hoger onderwijs. Ze worden echter wel al ingezet ter ondersteuning van studenten met een beperking (blinden of dyslectische studenten). Ook zijn onderwijsinstellingen al bezig met het experimenteren met deze apparaten om ze in te zetten bij leersituaties. Voorbeelden:
    • Het EyeMusic project aan de Universiteit van Oregon maakt gebruik van eye-tracking sensoren voor het samenstellen van multimediale producties gebaseerd op de oogbewegingen van de gebruiker. De uitvoerder kijkt naar een fysieke locatie voor het visueel verwerken ervan of te zorgen voor een geluid, en EyeMusic brengt het visuele en het geluid samen om zo perceptuele-motorische harmonie te bereiken. 
    • Onderzoekers van het Norrkoping Visualization Centre en het Center for Medical Image Science and Visualization hebben een virtuele autopsie mogelijk gemaakt met behulp van een multi-touch tafel. Gedetailleerde CT scans worden gemaakt van een levende of dode persoon en overgebracht naar de tafel waar ze worden gemanipuleerd
      met gebaren, waardoor forensische wetenschappers een lichaam -
      met inbegrip van de huid, spieren, bloedvaten en botten - virtueel kunnen onderzoekendoorsnijden, en bekijken.
  6. Objecten die informatie met zich meedragen worden al gebruikt voor het bewaken van gevoelige apparatuur of materialen (RFID tags), point-of-sale (POS) aankopen, paspoort tracking, inventarismanagement, identificatie, en soortgelijke toepassingen. Slimme objecten zijn de volgende generatie van die technologieën - ze "hebben kennis" van een bepaald soort informatie, zoals kosten, leeftijd, temperatuur, kleur, druk, of vochtigheid - en kunnen deze informatie eenvoudig en direct doorsturen. Zij kunnen worden gebruikt voor het digtaal beheren van fysieke objecten, om toezicht te houden op hun status, deze objecten volgen gedurende hun hele levensduur, iemand alarmeren wanneer de objecten het risico lopen dat ze worden beschadigd of als ze bedorven zijn - of zelfs de objecten voorzien van commentaar met beschrijvingen, instructies, garanties, tutorials, foto's, aansluitingen naar andere objecten, en alle andere denkbare vormen van contextuele informatie. Het 'internet der dingen' zou gemakkelijke toegang geven tot deze gegevens. Hoewel er al voorbeelden, zoals Smart Grids in de energiewereld, zijn van hoe het 'internet der dingen' eruit zou kunnen zien, is het vandaag de dag nog steeds meer een begrip dan de werkelijkheid. Toch zijn er ook al soortgelijke 'controle op afstand en besturing via het internet'-toepassingen te vinden in onderwijsland:
    • IP-adresseerbare projectoren die de dia's of video's van professoren streamen om ze te delen met studenten die niet fysiek aanwezig kunnen zijn in de klas.
    • De Northern Arizona University maakt gebruikt van studentenpassen die zijn voorzien van RFID-tags om deze studenten automatisch te controleren op hun aanwezigheid bij colleges. Docenten die aan grote klassen les geven kunnen zo in één oogopslag zien of alle studenten wel aanwezig zijn. 
 

maandag 30 januari 2012

Samenvatting artikel “The crisis in research librarianship”

Anderson, R. (July 01, 2011). The Crisis in Research Librarianship. Journal of Academic Librarianship, 37, 4, 289-290.

Het bibliotheekvak ligt momenteel in een huidige crisis met name door bezuinigingen. In het artikel “The crisis in research librarianship” geeft Rick Anderson zijn mening over de crisis waarin wetenschappelijke onderzoeksbibliotheken zich, met name door bezuinigingen, momenteel bevinden. Hij gaat voornamelijk in op de perceptie van de gebruiker (wat vindt de gebruiker waardevol). Hieronder volgt mijn samenvatting van het artikel met de punten die ik benoemingswaardig vind.
Met het huidige internet lijkt het alsof het gebrek aan informatie (zoals voordat het internet bestond het geval was) niet meer bestaat. Met de komst van Google, kan men stellen dat er geen behoefte meer is aan een bibliothecaris want alles is te vinden via Google. Vaak is die gedacht niet juist want sommige vormen van informatie zoals kwalitatieve wetenschappelijke artikelen zijn nog steeds duur en unieke documenten zoals manuscripts en grijze literatuur zijn moeilijk te vinden. In deze gevallen is de bibliothecaris waardevol als gids of als informatiemakelaar.  Het probleem is niet dat bibliotheken geen waardevolle diensten aanbieden aan hun gebruikers. In plaats daarvan stamt de crisis, volgens Anderson, uit de volgende drie feiten:
1. Perceptie is belangrijker dan de realiteit. Hij bedoelt hiermee dat de toekomst van bibliotheken niet bepaald wordt door de mate waarin zij waardevolle diensten aanbieden aan gebruikers, maar dat de toekomst bepaald wordt door het gedrag van de gebruiker.
2. Gebruikers hebben de bibliotheek niet meer nodig als voorheen
Zoals eerder aangegeven in de tekst, is er geen gebrek meer aan informatie waardoor de bibliotheek geen centrale plek meer heeft in de informatievoorziening.
3. Waarde dat niet gewaardeerd wordt heeft geen waarde
Een product is alleen waard wat de consument ervoor wilt betalen. In bibliotheken is dan misschien niet de hoeveelheid geld dat de gebruiker wil spenderen belangrijk, maar wel hoeveel tijd en aandacht hij in de bibliotheek wil stoppen. Het aanbieden van boeken, tijdschriften en workshops worden door de bibliotheek als waardevol gezien. De vraag is of gebruikers hier ook waarde aanhechten. Volgens Anderson hebben de bovenstaande drie feiten de huidige bibliotheekcrisis veroorzaakt. Veel bibliotheken hechten waarde aan de collectie van boeken en tijdschriften. Fysieke boeken en tijdschriften zijn niet meer een doel op zichzelf, zie de voorbeelden van Google Books en Wikipedia. Bibliotheken leggen gebruikers nog steeds op dat er alleen gezocht kan worden binnen de bibliotheek naar kwalitatieve informatie. De waarde die bibliotheken hechten aan fysieke collecties en diensten hebben juist een minimale waarde voor de gebruiker. De bibliotheekwebsite wordt bijna nooit als startpunt gebruikt voor een onderzoek. De gemiddelde universiteitsstudent heeft minder dan vier gesprekken met een bibliothecaris en dat zijn niet eens inhoudelijke gesprekken over het vinden van informatie. De comfortabele studieplekken in de bibliotheek worden meer gebruikt door studenten dan de informatiebronnen van de bibliotheek. Als er dus geïnvesteerd wordt in diensten die niet waardevol gezien worden door gebruikers dan lopen bibliotheken zeker de kans om ‘failliet’ te gaan. Anderson heeft 4 eindsituaties geschetst waarbij de bibliotheek ‘failliet’ kan gaan:

  1. De rol van de bibliotheek kan vervagen doordat digitale informatie geplaatst kan worden bij de Informatie Technologie afdeling.
  2. Android telefoons en laptops maken het binnenkort overbodig om in de bibliotheek te studeren. Omdat er geen behoefte meer is om gebruik te maken van computerruimtes.
  3. Instructieruimtes en klaslokalen binnen de bibliotheek zullen gebruikt worden voor het onderwijs, omdat men niet duidelijk kan aangeven wat er nu precies in de bibliotheek gebeurd.
  4. Uitgevers van digitale content kunnen bij weigering van een licentie door de bibliotheek, rechtstreeks naar het onderwijs gaan en daar een goedkope licentie afsluiten. Met ook het risico dat uitgevers van digitale content besluiten om helemaal geen licenties met bibliotheken af te sluiten.
Als gebruikers bibliotheekdiensten niet waardevol genoeg vinden dan zijn er volgens Anderson twee keuzes, namelijk de gebruikersgedachten veranderen (volgens hem vrijwel onmogelijk) of onze bronnen/inhoud op een andere manier presenteren. En indien we deze laatst genoemde omslag niet zelf maken, zal deze zeker voor ons worden gemaakt. De auteur geeft vervolgens niet aan op welke manier de bronnen/inhoud gepresenteerd kan worden.



vrijdag 27 januari 2012

Samenvatting artikel - Why we are not Google: lessons from a library website usability study

Swanson, T. A., & Green, J. (May 01, 2011). Why We Are Not Google: Lessons from a Library Web site Usability Study. The Journal of Academic Librarianship, 37, 3, 222-229.

In 2009 heeft de Moraine Valley Community College Library een usability onderzoek (volgens de richtlijnen van Jakob Nielsen 1) uitgevoerd om de bibliotheekwebsite te beoordelen. Het doel van de studie was om te onderzoeken hoe studenten de huidige bibliotheek website interpreteren en om inzicht te krijgen in hoe de studenten de bibliotheeksite onderscheiden van Google. Tijdens het onderzoek werden twee websites gebruikt, namelijk de huidige bibliotheekwebsite en een voorbeeldwebsite met  één centraal zoekvenster (vgl. Google) waarbij gezocht wordt in zowel de catalogus als de databanken. De onderzoekers hebben tevens een literatuuronderzoek gedaan naar wat bibliotheken geleerd hebben van Google.

Bibliotheken en Google
Veel bibliotheken zien Google als het voorbeeld als het gaat om het zoeken naar informatie omdat de gebruikers (studenten en medewerkers van een bibliotheek) vertrouwd zijn met de zoekinterface van Google. Uit veel bibliotheekonderzoek blijkt bovendien dat studenten 1 zoekvenster prefereren in tegenstelling tot meerdere zoekvensters waaruit men kan selecteren. Ook blijkt dat het studenten niet uitmaakt wat het doel is van een zoekvenster. Zodra studenten een zoekvenster zien, wordt er gelijk gezocht naar informatie waarbij niet gekeken wordt of de zoekresultaten relevant zijn. Er wordt dan overigens ook niet gekeken naar overige pagina’s op de website die wel relevante informatie zouden kunnen bevatten. Traditionele bibliotheekwebsites gebruiken bibliotheekjargon, wat verwarring doet ontstaan bij studenten. Ook hebben studenten moeite met het interpreteren van zoekresultaten maar niet omdat bibliotheekwebsites geen eenvoudig zoekvenster bevatten maar omdat ze de architectuur achter het zoeksysteem niet snappen en ze daardoor andere resultaten verwachten.

Onderzoeksresultaten
De huidige bibliotheekwebsite (zonder zoekvenster) kwam beter uit het onderzoek naar voren dan de website met 1 zoekinterface. De website met 1 zoekinterface was wel goed bruikbaar voor het vinden van artikelen uit databases in tegenstelling tot de huidige bibliotheekwebsite. Studenten dachten echter dat het zoekvenster ook informatie bevatte over administratieve informatie, onderzoeksrichtlijnen, etc. Deze informatie is echter op overige pagina’s van de website te vinden en niet via het zoekvenster, het venster is bedoeld voor het vinden van literatuur en niet de inhoud van de bibliotheekwebsite. Bij de website met het zoekvenster bleek dat studenten niet de moeite namen om de opzet van de website te bekijken met de daarbij behorende onderliggende subpagina’s. Bij de huidige bibliotheekwebsite zonder het zoekvenster keken studenten wel naar de  inrichting en structuur van de website.

1. Nielsen, J. (2000). Designing Web usability. Indianapolis, Ind: New Riders.

De uitvoering van het usability onderzoek wordt ook behandeld in het artikel, echter dit is  niet in deze samenvatting aan de orde gekomen. De uitvoering is wel van belang mocht men ook een dergelijk onderzoek willen doen.  De vragen die gesteld zijn aan studenten tijdens het usability onderzoek zijn overigens in het artikel als bijlage opgenomen. In deze samenvatting zal de perceptie van Google door studenten besproken worden en de onderzoeksresultaten van het usability onderzoek van de Moraine Valley Community College Library. Deze samenvatting is geschreven met als doel om intern kennis uit te wisselen, maar ook om op de hoogte te blijven van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied. Daarom zijn bepaalde onderdelen van het artikel, zoals de beschrijving van de onderzoeksmethode, niet meegenomen in de samenvatting.

woensdag 21 december 2011

Samenvatting artikel - Keeping moving: Smart Phone and Mobile Technologies in the Academic Library

De volgende onderwerpen komen naar voren in deze samenvatting: ontwikkelingen van bibliotheken met mobiele diensten zoals websites speciaal ingericht voor mobiele telefoons (mobiele websites), gebruik van sms-berichten voor inhoudelijke vragen en QR (Quick Response) barcodes. De QR barcodes zijn bedoeld om door een mobiele telefoon gefotografeerd te worden, vervolgens wordt men naar een specifieke website of afbeelding geleid. Ook is het mogelijk om via de code te bellen naar een telefoonnummer. Verschillende bibliotheken gebruiken diverse methoden om deze mobiele diensten te promoten.

Internet gebruik op mobiele telefoons worden door studenten vaak gebruikt voor het versturen van e-mails, nieuws en weer bekijken, GPS (Global Positioning System), Facebook en Twitter. De auteur wil in dit stuk naar voren brengen wat de impact voor bibliotheken zijn nu dat jongeren die mobiele telefoon gebruiken zowel zakelijk als privé. Met andere woorden zoals Meredith Farkas (columnist van het blad American Libraries) heeft beweerd; wat is de impact op bibliotheken nu dat we de bibliotheek (dankzij de mobiele telefoon) letterlijk in onze broekzak hebben?
Voorheen was het alleen mogelijk om het internet op te gaan door middel van een pc of laptop. Tegenwoordig fungeren mobiele telefoons ook als pc, de zogenoemde Androids of Smart phones. Om aan te geven hoe populair deze Androids/smart phones zijn: in 2011 zijn meer smartphones verkocht dan pc’s. De verwachting volgens IDC (research marketing bedrijf) is dat het mobiele internet de komende 5 jaar populairder zal zijn dan internetten achter een pc. Dit zalwellicht impact hebben op bibliotheken die computerruimtes beschikbaar stellen.
            Volgens de auteur neemt de academische wereld de opkomst van mobiel internet niet serieus genoeg. Er zijn niet veel initiatieven genomen om academische websites geschikt te maken voor smart phones. Hierdoor loopt men het risico om toekomstige studenten te verliezen die juist smart phones gebruiken voor het alledaags leven en gefrustreerd raken als websites het niet doen op hun smart phone. Echter, bedrijven zoals Elsevier, Wiley, LexisNexis, WorldCat, nemen wel het initiatief. Jstor en Astor zijn twee grote leveranciers van wetenschappelijke informatie en digitale beelden. In de afgelopen 6 maanden hebben zij hun mobiele website gelanceerd. Gebruikers/studenten hebben nu dus toegang tot 1 miljoen kwalitatieve beeldmateriaal van bibliotheken, musea en galerijen wereldwijd. De vraag rijst hierbij welke gebruikspatronen hierdoor zullen ontstaan? Wat voor mogelijkheden zal dit teweeg brengen voor, studenten, leraren, wetenschappers en bibliothecarissen? De auteur geeft in dit artikel echter geen antwoorden op deze vragen. Academische bibliotheken zijn ondertussen ook begonnen met het aanbieden van mobiele diensten. Uit een onderzoek uit 2010 bleek dat 24 van de 111 ARL (Association of Research Libraries) bibliotheken een mobiele website voor smart phones beschikbaar stellen, en dit aantal groeit nog steeds. Veel bibliotheken adverteren zelfs de nieuwe mobiele diensten. Ook de Cornell universiteitsbibliotheek beschikt over een mobiele website. De bibliotheek heeft het gebruik de bibliotheekwebsite voor en na de implementatie van de mobiele versie met elkaar vergeleken en stelde een toename van 75% vast. Daarnaast merkten de  bibliotheekmedewerkers dat de studenten veel vaker hun mobiele telefoons gebruiken in de bibliotheek. Hetzelfde geldt voor de Ryerson universiteitsbibliotheek in Toronto. De bibliotheek vroeg aan studenten welke aspecten zij graag in de mobiele website zouden willen terug zien. Uit de respons kwamen de volgende aspecten naar voren: mogelijkheid om ruimtes te reserveren, openingstijden, studentenroosters, lenersgegevens, zoeken in de catalogus en zoeken naar artikelen. Tussen september 2009 en april 2010 zijn 3276 unieke bezoekers geregistreerd die de mobiele website bezochten. De studentenroosters werden door 10.000 unieke bezoekers bezocht. Een aantal bibliotheken gebruikt zelfs sms-berichten om inhoudelijke vragen te beantwoorden. De respons is laag, maar dat zal veranderen aangezien de opgroeiende tiener gemiddeld 3339 sms-berichten per maand verzendt en ontvangt. Deze tieners zullen uiteindelijk doorstromen naar de universiteiten.
            Florida State’s law library geeft met QR codes in de boekenkasten de beschikbaarheid van elektronische versies van fysieke items aan. De codes worden ook gebruikt ter promotie van de contactgegevens van de bibliotheek. Universiteitsbibliotheek Gloucestershire in Engeland heeft in alle boeken een QR code opgenomen, de code leidt naar het telefoonnummer van de bibliotheek zodat geleende items makkelijker verlengd kunnen worden. Een ander voorbeeld is  het gebruik van QR codes bij bibliotheekinstructies. Tijdens de instructies worden hand-outs gegeven met de codes die verwijzen naar websites, tutorials, onderzoeksgidsen en contactinformatie van de vakreferent (informatiespecialist). De QR codes zijn interactief waardoor gebruikers dit beleven als een leuke ervaring.

De auteur bespreekt in de laatste drie alinea’s welke strategieën bibliotheek kunnen gebruiken bij het aanbieden van mobiele diensten en geeft aan dat bibliotheken inzicht moeten krijgen in het gebruik van de bibliotheekwebsite door studenten, hiervoor is Google Analytics een geschikt hulpmiddel.
Tenslotte geeft de auteur aan dat als bibliotheken willen dat hun diensten meer gebruikt worden, ze er dan verstandig aan doen om deze aan te passen aan de behoeften van de klant.
De auteur komt overigens niet terug op de eerste vraag in het artikel, namelijk “wat is de impact op bibliotheken nu dat we de bibliotheek (dankzij de mobiele telefoon) letterlijk in onze broekzak hebben? ”. Waarschijnlijk is deze vraag meer als een open vraag bedoeld om de lezer aan het denken te zetten. Door dit artikel vraag ik mij af of in hoeverre Nederlandse bibliotheken zich bezighouden met mobiele websites? 

Little, G. (May 01, 2011). Keeping Moving: Smart Phone and Mobile Technologies in the Academic Library. The Journal of Academic Librarianship, 37, 3, 267-269